Op grond van een synodebesluit uit 2006 van de Kerk van de Boheemse Broeders in Tsjechië heeft een commissie o.l.v. Pavel Hlaváč een aanvulling gegeven op het document De weg van de kerk in de jaren 1945 tot 1989.
In de zes tot nu toe verschenen deeltjes zijn ook de herinneringen te vinden van de Tsjechische predikant Petr Brodský aan de verspreiding van verboden lectuur vanuit Nederland in de communistische tijd. Deze terugblik vindt u hieronder.
Aanvoer van verboden lectuur vanuit Nederland in de jaren 1976-1989
(uit Cesta církve I pag. 107-109)
Petr Brodský
Proloog: Toen nam de HERE het op voor zijn land en Hij kreeg medelijden met zijn volk. De HERE antwoordde zijn volk: Zie, Ik zal u koren, most en olie zenden, zodat gij daarmede verzadigd wordt, … Vrees niet, o land, jubel en verheug u, want de HERE heeft grote dingen gedaan (Joël 2: 18-19 en 21) [NBG]
Ik ben er niet helemaal zeker van of het na zoveel jaren lukt om ‘de weg van de verboden lectuur’ naar onze republiek te reconstrueren. Het is de vraag of ook de benaming ‘verboden’ wel klopt, als we denken aan de titels van boeken die bij ons niet verschenen: sommige boeken werden immers helemaal niet uitgegeven! De tijd van de normalisatie schoof bijbels, bijbelse woordenboeken en andere godsdienstige lectuur van de toonbank en voor zover er hier en daar iets verscheen, was dat in zo’n geringe oplage, dat soms vroeg opstaan en in de rij staan bij de opening van de boekwinkel geen garantie was dat je het boek kreeg. Het was uitverkocht. Het verlangen naar een uitgave van Broučci (De kevertjes) ging zo ver, dat na enkele synodevergaderingen een voorstel werd aangenomen dat Broučci opnieuw zou worden uitgegeven. Dat verzoek behoorde tot de radicale eisen van de kerk en het staatsbestuur werd erdoor verontrust. Natuurlijk verscheen Broučci niet. Gelukkig functioneerden er andere kanalen, die voor een regelmatige aanvoer van lectuur zorgden, en niet alleen theologische.
Ten tijde van die aanvoer was ik dankbaar dat ik niet wist wie de leveringen organiseerde, zodat ik zonder blikken of blozen en zonder ‘liegen’ op de desbetreffende vraag van de politie kon antwoorden: ‘Weet ik niet. Ken ik niet’. Ik heb de eer gehad ‘colporteur’ te mogen zijn van die lectuur. Ik weet zelfs niet wie dat laatste bedacht heeft. Ik weet alleen dat op de achtergrond van die zendingen Hans van der Horst stond met zijn vrienden en dat alles natuurlijk werd geleid en georganiseerd door Hebe Kohlbrugge.
De lectuur die over de grens gebracht moest worden werd betaald uit bepaalde fondsen. Nu en dan werden hele zendingen door oplettende controleurs aan de grens ontdekt en dan natuurlijk vernietigd. Zeer zeker passeerde de lectuur enkele ‘corridors’. Het was beter niet te weten, langs welke. Eén van de afgesproken contacten betrof mijzelf. Ik herinner me precies het moment, waarop ik werd gevraagd de ingevoerde lectuur over te nemen en verder te transporteren. Nu ik dit schrijf kan ik niet meer zeggen of ik aarzelde of nadacht over de eventuele gevolgen, alleen weet ik dat ik heel snel de pastorie van Hrubá Vrbka de juiste plaats vond voor het doorgeven van boeken. Ik was daar toen vicaris (1975-1981) en de binnenplaats van de pastorie, die aan alle kanten was afgeschermd, was een ideale overslagplaats. Na het verlies van mijn bevoegdheid – die van staatswege voor predikanten vereist was voor hun ambtsuitoefening – en mijn verhuizing naar Horní Dubenky, kon ik doorgaan met het in ontvangst nemen van lectuur. De pastorie in Horní Dubenky was nog beter afgeschermd dan die in Hrubá Vrbka. En na het definitieve verlies van mijn bevoegdheid konden we ook literatuur aannemen in Jihlava, waar we in de Ztracenástraat een toevluchtsoord vonden. Nog voor ik beschrijf hoe alles verliep en ik enkele gebeurtenissen illustreer, moet ik zeggen dat de beslissing om de ingevoerde lectuur aan te nemen ook door mijn vrouw Daniela volledig werd ondersteund. Haar ben ik dankbaar voor haar steun in deze zaak.
Hoe het allemaal verliep? Uit fondsen werd in het buitenland lectuur gekocht. Nu kan ik niet alle boektitels meer noemen. Het meest werden ingevoerd: bijbelse woordenboeken en in een blauwe omslag, de Kralicer bijbel. De bijbelse concordantie, Sešli světlo (Stuur ons licht), bijbelse geschiedenis en misschien ook een keer Broučci. Maar er was nog veel meer. Ook filosofische lectuur, vaak met exacte adressering (bijv. aan Hejdánek), maar ook boeken van Škvorecký, Kundera en anderen. Nu vind ik het jammer, dat ik van de afzonderlijke boeken geen exemplaar voor mijzelf heb achtergehouden; dat zou een goede illustratie zijn, maar toen gold natuurlijk de regel: alles weg, uit huis naar de klanten die ernaar uitkijken. Misschien nog deze notitie – de buitenlandse vrienden stelden hier en daar vast voor welk soort lectuur de meeste belangstelling was, wat er nodig was en zij maakten dan de zendingen aan de hand daarvan gereed.
Ik zal een bijzondere ervaring beschrijven. Met de boeken kwamen geregeld nieuwe mensen mee. Misschien dat het in drie of vier gevallen om dezelfde mensen ging. Die mensen waren van ‘piëtistische stempel’. Mogelijk hadden zij juist daardoor de meeste moed om in auto’s en caravans zorgvuldig verborgen lectuur te vervoeren. Eerst kwam een ‘onbekend persoon’, die de zendingen aankondigde en het tijdstip werd vastgesteld waarop de auto kwam, in de regel ’s avonds. Op het vastgestelde uur kwam de auto de binnenplaats oprijden. De boeken waren verpakt in zwarte zakken – pas na 1989 heb ik gezien dat men in Nederland in zulke zakken huisvuil doet! Snel uitladen, de vervoerders sloegen nooit een kleine verfrissing af.
Daarbij kwam het ook tot interessante gesprekken, altijd afgesloten met een moment van gebed. Ook al was die manier van doen nooit mijn eigen initiatief, als ik er achteraf op terugkijk moet ik zeggen dat het erbij hoorde. Bij deze herinneringen wil ik twee belevenissen vermelden. In een bepaalde periode veranderde de inhoud van de ingevoerde boeken erg. Op één bijbels woordenboek na werd er een veelvoud van piëtistische handreikingen en andere ‘handel’ overhandigd. Zeker, ook die waren over te brengen naar plaatsen waar ze gelezen zouden worden, maar de oorspronkelijke opzet was toch een andere. Voor mijzelf heb ik dat zo geformuleerd, dat ik me voor bijbels en bijbelse woordenboeken zou laten opsluiten, maar voor het distribueren van ‘handelswaar’ zou ik mijn nek niet willen uitsteken. Gelukkig kwam er iemand uit de kring van Van der Horst, mijn beklag werd geaccepteerd en het bleek, dat een actief groepje de gelegenheid te baat wilde nemen en transporteerde wat ze voor ons noodzakelijk achtten. Al snel werd dit gecorrigeerd en daarna functioneerde alles volgens de oorspronkelijke opdracht. Vandaag de dag zou ik me de mensen die de boeken brachten niet meer voor de geest kunnen halen. Op één uitzondering na: een grote, uit de kluiten gewassen man. Zijn naam ken ik natuurlijk niet, ik weet alleen dat hij uit Texas kwam, van beroep cowboy. Een beker hete thee dronk hij een één teug leeg en bij zijn tweede bezoek bracht hij een geschenk mee – een Texaans cowboybord, dat tot op vandaag een sieraad is in ons huishouden. Maar wij hebben er nooit van gegeten.
De ingevoerde boeken werden tot ver weg rondgebracht. Richting Praag, Vysočina en Moravië. Belangstelling genoeg. Er werd met de boeken niet gehandeld. In de gemeenten waar ik heb gestaan, wisten niet velen ervan. Dat zou niet verstandig zijn geweest. Maar enkelen wisten waar hun vicaris soms naar toe reisde. Bijzondere indruk maakte het, toen de inmiddels overleden curator – de hoogste leek in de kerkenraad – van de gemeente Horní Dubenky, mij bij bezoeken aan haar thuis steeds een biljet van honderd in de hand drukte met de woorden: ‘Dat is voor de boeken, broeder vicaris, nu u zoveel moet rijden met die boeken’. En er werd wat gereden. Een grappig verhaal bij dat vervoeren: bij mijn terugkeer uit Praag hield de politie mij in Batelov aan en doorzocht mijn auto. Ze vonden geen boeken en meldden: ‘In de kofferbak zijn geen boeken en hij komt van Praag, maar zou van Brno moeten komen’. Het hoorde tot een bepaalde ‘vorm van vermaak’ om op te bellen met de mededeling dat ik bijv. naar Daníček in Praag cement ging brengen, om dan met boeken naar Brno te vertrekken. Zo werd hen zand in de ogen gestrooid.
Misschien dat bij die herinneringen ook de gebeurtenis hoort die leidde tot lering en verbetering. Met onze twee kinderen, Alena en Štěpán, deelden we alles. Vanwege hun leeftijd heb ik altijd verordonneerd dat ze bij het uitladen van de boeken hun neus niet buiten de kinderkamer mochten steken. De onderwijzer van Alena’s klas kwam mij een keer tegemoet en zei: ‘Dominee, ik weet het niet, maar Alena vertelt in de klas dat er soms mensen komen, dat er het een en ander gebeurt en dat zij en haar broer in de kinderkamer moeten blijven en hun neus niet naar buiten moeten steken’. Daarbij lachte hij sluw, want hij las veel van die ingevoerde boeken. Dat zat niet lekker. Maar de ‘oplossing’ was simpel: bij de eerstvolgende zending hebben we ook de kinderen ingeschakeld, ze sjouwden flink met de boeken, sloegen ze op en sorteerden ze en zij waren de trots van de klas.
Achteraf stellen we ons wel eens de vraag, of we geen angst hadden. Ik wil niet de held uithangen, maar het leek mij in die tijd vanzelfsprekend om te verhinderen dat er moeilijkheden uit voort zouden komen. Bovendien zou ik niemand kunnen verklikken, want ik kende geen namen noch de adressen van de leveranciers. Maar achteraf is helder dat zonder Gods bescherming en hulp veel anders zou zijn uitgepakt.
Tot slot geef ik een voorbeeld van hoe God met ons was. We woonden toen al in Jihlava. Het uitlaadpunt in Jihlava was het minst afgeschermd. Geen binnenplaats, alleen een verlaten Ztracenástraat, waar op bepaalde uren stromen mensen uit de fabriek doorheen kwamen. Het was nodig dat in de gaten te houden bij het uitladen. Het ging nog zolang het alleen een aanhangwagen betrof, achteruit de garage in; maar het binnenrijden was onaangenaam gecompliceerd, de bocht om en dan nog omhoog. Bij één zending hadden de chauffeurs de boeken niet tevoren ergens in een bos in zakken gedaan, maar ze wilden de aanhangwagen afkoppelen in de garage en daar de boeken lossen. Het achteruitrijden lukte niet, we hebben de aanhangwagen toen losgekoppeld en probeerden die met eigen kracht de garage in te duwen. Het schemerde al en het ogenblik naderde waarop de stroom mensen voorbij zou komen. Het lukte niet de ontkoppelde wagen in beweging te brengen. Een wanhopige situatie. Het staat me vandaag nog levendig voor ogen. We waren met zijn drieën. ‘Hier kan misschien alleen God nog helpen’, fluisterde iemand en we zeiden allemaal: ‘In Gods naam, hup, de garage in’. Ik weet niet waar we de kracht vandaan haalden, maar de zware wagen gleed – alsof hij lichter geworden was – de garage binnen, de poort werd gesloten en de auto reed om de hoek van het huis en stromen mensen kwamen de fabriekspoorten uit. Niemand kan mij tegenspreken dat dit niet Gods hulp was, we zouden anders de wagen waarschijnlijk niet in de garage hebben gekregen.
Ik weet niet of deze herinneringen ergens goed voor zijn. Maar het is passend die periode niet te vergeten, in het bijzonder in dankbaarheid aan hen die van materiële en pastorale zijde zorg droegen voor ons, die ingeklemd waren door de communistische macht. Met hun hulp konden wij vrij ademen tot de val van het ijzeren gordijn in de richting van het westen, maar ook van het oosten. Dank, vrienden, bekende en onbekende, dank jullie wel.
Praag, 4 februari 2009
Volgende pagina: Herinneringen van Hans van der Horst Voorgaande pagina: Herinneringen